Op 6 juli kopte NRC Next dat het archief van de Commissie-Deetman, die in 2010 en 2011 onderzoek verrichtte naar het seksueel misbruik van minderjarigen binnen de katholieke kerk, nu op slot gaat. Het archief zou worden overgebracht naar het Nationaal Archief, maar de wens van de commissie zelf zeggenschap te houden over wie het archief mag inzien, heeft daar een streep door gezet.
De Commissie-Deetman werd in 2010 in opdracht van Bisschoppenconferentie en de Konferentie Nederlandse Religieuzen ingesteld om de aanhoudende geruchten van seksueel misbruik door priesters en andere geestelijken te onderzoeken. Het eindrapport dat de commissie op 16 december 2011 uitbracht loog er niet om. Niet alleen bleken er in de periode 1845-1981 tussen de 10.000 en 20.000 kinderen misbruikt te zijn, de ordes en bisdommen waren van het overgrote deel van deze zaken op de hoogte. Bij de interne afhandeling ervan was echter maar zelden aandacht geweest voor de slachtoffers . Het belang van de daders werd vooropgesteld zodat zij niet justitieel vervolgd zouden worden. De commissie identificeerde ongeveer 800 daders.
Het archief van de commissie, dat onder andere meldingen van misbruik, onderzoeksverslagen, rapporten en correspondentie bevat, zou na afronding van het onderzoek worden overgebracht naar het Nationaal Archief. Daar zou het vanaf dat moment gebruikt kunnen worden door de commissie die individuele klachten van misbruik onderzoekt zodat schadevergoeding kan worden uitgekeerd, en door wetenschappelijke onderzoekers.
Dat na de overbrenging naar het Nationaal Archief niet iedereen zomaar inzage moest kunnen krijgen in dit archief mag duidelijk zijn. De ruim 2500 melders zonder wie het onderzoek niet mogelijk was geweest, deelden zeer persoonlijke informatie met de commissie op voorwaarde dat deze vertrouwelijk zou worden behandeld. Maar op welke wijze aan het in stand houden van deze vertrouwelijkheid vorm moest worden gegeven, konden de commissie en het Nationaal Archief uiteindelijk geen overeenstemming bereiken.
De commissie bleef bij het standpunt dat zij zelf wilde beslissen welke onderzoekers wel en niet tot de documenten werden toegelaten. De algemene rijksarchivaris kon daar echter niet mee akkoord gaan. Het archief van de commissie is weliswaar een particulier archief, wat betekent dat de schenker relatief veel zwaarder beperkingen aan de openbaarheid mag stellen dan bij overheidsarchief mogelijk is, maar na overbrenging naar een rijksarchiefbewaarplaats vallen ook particuliere archieven onder de Archiefwet. Die wet stelt dat de beheerder van de archiefbewaarplaats bepaalt wie wel en geen inzage krijgt in de onder hem of haar berustende archieven, uiteraard met inachtneming van eventuele openbaarheidsbeperkingen.
Dat artikel is er niet voor niets. Wanneer archief door de overheid wordt bewaard en beheerd, mag het niet zo zijn dat een derde, die daarvoor wellicht geen transparante criteria hanteert, beslist wie dat archief mag gebruiken. Rechtsongelijkheid ligt dan op de loer. Wie zegt immers dat een schenker van een particulier archief die zelf over de toegang daartoe wil beslissen, niet van plan is journalisten van een bepaalde krant te weigeren of de voorkeur te geven aan een onderzoeker van de universiteit waar hij zelf heeft gestudeerd? Wie dat wil moet zijn archief maar op eigen kosten bewaren, niet op die van de staat.