| Vergeten Onrecht
Kralenspel
March 23, 2012
http://kralenspel.blogspot.com/2012/03/vergeten-onrecht.html
Sinds een paar dagen trekt de zoveelste storm over katholiek Nederland. Nog los van het misbruikschandaal blijkt er binnen katholieke instellingen ook gecastreerd te zijn, dit om mensen te "genezen" van echte of vermeende seksuele afwijkingen. Er is vooral verontwaardiging over dat deze voorvallen niet in het rapport van de Commissie Deetman zijn opgenomen. Dit is echter Deetman nauwelijks te verwijten: feit is namelijk dat chrirurgische castratie een breed toegepaste behandelmethode was, zoals Eric van den Berg o.a. stelt. Ook wordt beargumenteerd door zowel van den Berg als de kerkhistoricus Peter Nissen dat deze praktijk echter kritisch bevraagd werd door de katholieke moraaltheologie. Nissen gaat zelfs zo ver te zeggen dat er een algeheel verbod op castratie was. Dit is echter in het geheel niet het geval. De contemporaine moraal- en pastoraaltheologie sloot nauw aan bij de heersende praktijk en bestendigde die. Daarbij sloot de Kerk aan bij de tendens in de samenleving die geen wezenlijk probleem zag in het castreren van "psychopathen".
Een korte tocht door wat relevante literatuur laat blijken hoe ver de ongevoeligheid in zowel kerk als samenleving ging. Om te beginnen de Handelingen van de Tweede Kamer:
TBR-patienten, de voorlopers van de TBS'ers, werden met bosjes tegelijk gecastreerd, er zijn honderden gevallen van bekend. Niet enkel was er een gewoonte om seksuele delinquenten 'vrijwillig' castratie te doen aanvragen: elke castratie gebeurde zelfs onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie aangezien de Minister akkoord moest gaan met elke individuele ingreep. Dit beleid was geen onderwerp van politieke discussie. Ik heb in de jaren dat er daadwerkelijk gecastreerd werd een vermelding gevonden, een nietszeggende aankondiging van een onderzoek naar "therapeutische castratie" uit het vergaderjaar 1963-64. Pas tien jaar nadat de laatste zedendelinquent was gecastreerd stelde een kamerlid, te weten Ria Beckers, twee kamervragen. Ik stel voor dat de lezer deze twee kamervragen en de door de minister gegeven antwoorden in hun volheid leest. Nog in 1968 werd er onderzoek verricht naar chirurgische castratie door de toenmalige "Hoofdafdeling Psychopatenzorg". Naar blijkt werden er echter in dat onderzoek geen aandacht besteed aan de "psychische, somatische en sociale gevolgen" van deze ingreep. Nog in 1968 vond men die vraag namelijk niet interessant.
Inmiddels is men blijkens de verbijstering van politici en beleidsmakers alom deze onsmakelijke geschiedenis geheel vergeten, of liever: er is ten enenmale nooit aan gedacht, ook niet door de voorgangers van de heren en dames politici die er misschien nog iets aan hadden kunnen doen. Saillant detail is slechts dat de huidige minister van Justitie politiek verantwoordelijk is voor de beslissingen van zijn voorgangers. Als hij geen rekenschap wenst af te leggen over het geschiedde lijkt er mij ook geen reden voor de Tweede Kamer om in deze rekenschap van de bisschoppen te eisen.
Dan ten tweede: het specifieke katholieke aspect van deze ingreep.
Zoals vermeld schreef Peter Nissen dat er geen theologische legitimatie was voor deze abjecte praktijk. Dit is ten enenmale onjuist. Niet alleen werd castratie openlijk toegepast en werd de praktijk uitvoerig beschreven, er is in de pastoraaltheologische handboeken van die tijd een duidelijke moraaltheologische legitimatie te vinden. In een voor die tijd representatief handboek (Pastoraal-Psychiatrie , H. Bless (vicarius van de psychiatrische inrichting "Voorburg") , 1945) wordt castratie in geval van "sexueele psychopathie" aanbevolen. Het is dan "als het wegnemen van een ziek deel van het lichaam te beschouwen" en is dus een operatie die werkelijk dient "tot genezing van een bestaand lijden (...). Derhalve is castratie in [zo'n] geval geen kwaad doen om iets goeds te bereiken, maar iets te doen wat goed is; het is de bevrijding van een ondragelijk geworden lijden" (p. 275)
Er worden inderdaad eisen gesteld aan leeftijd (een leeftijd van 25 jaar wordt aanbevolen) en vrijwilligheid (Castratie mag nooit onder dwang) maar met de vraag in hoeverre een "psychopathisch" individu in staat kan zijn om een dergelijke verstrekkende beslissing te nemen lijkt Bless zich niet bezig te houden. Tegelijkertijd blijkt duidelijk uit Pastoraal-Psychiatrie dat het initiatief tot het nemen van een beslissing tot castratie toekwam aan "een ervaren medicus en psychiater", er is in deze geen rol voor de kerkelijke overheid voorzien, anders dan het het subject ondersteunen in zijn keus met het voorstel van de arts al dan niet akkoord te gaan. In zoverre er dus een minderjarige met psychische stoornis is gecastreerd lijkt het falen mij in dit concrete geval eerder een medische dan een kerkelijke te zijn.
Wij weten nu dat dergelijke ingrepen niet te rechtvaardigen zijn en dat seksuele afwijkingen nog iets anders zijn dan ziektes van de voortplantingsorganen. De moraaltheologische rechtvaardiging van deze praktijk was ten enenmale incorrect en katholieke instellingen hadden zich nooit mogen laten lenen voor deze praktijk, hoe maatschappelijk geaccepteerd zij ook was.
Ter nuancering mag gezegd worden dat in de jaren `40 en `50 de psychiatrie nog in de kinderschoenen stond, mensen net zoveel afwijkingen hadden als ze nu hebben maar dat de behandelingsmogelijkheden beperkt waren. Ik ben er van overtuigd dat de artsen en moraaltheologen die dit ultimum refugium aangrepen om mensen te bevrijden dat deden met goede intenties, om mensen te bevrijden van werkelijk lijden. Maar een goede intentie levert niet altijd een goede handeling op. De theologische argumenten gaan niet op en de consequenties waren verschrikkelijk.
Tenslotte: er was geen doofpot. Die was namelijk niet nodig. Toen het gebeurde was het vanzelfsprekend. Er waren geen klokkenluiders, geen luizen in de pels, geen lastige-vragen-stellers. Toen de praktijk stilletjes werd beeindigd keek men niet met afgrijzen terug maar men ging over tot de orde van de dag: op twee kamervragen na uit 1978 heeft niemand het er nog over gehad en psychiatrische en moraaltheologische handboeken verstoften op de planken of gingen mee met het oud papier.
Men kan nu verbijsterd zijn, boos, door wat er gebeurd is. Met vingers wijzen naar gene of deze, maar hoe ga je om met een kwaad dat eigenlijk iedereen in de tijd dat het kwaad geschiedde wel best vond? Welke van onze vanzelfsprekendheden levert de headline en de geschokte blikken op in 2052?
|